Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:
Gas geschiedenis.
Voor de volgende onderwerpen ga naar:
het productieproces van lichtgas;
de Culemborgse Gasverlichtingsmaatschappij;
Algemeen:
Tijdens de 1e industriële revolutie golf veranderde door het gebruik van steenkool naast de hoeveelheids arbeidsvermogen ook de hoeveelheid licht.
Maar deze infrastructuur werd in eerste instantie uitsluitend in de steden aangelegd, want voor een goede exploitatie van een daarvoor benodigd
netwerk was i.v.m. de grootte van de vraag een hoge bevolkingsdichtheid vereist
In 1812 / 1815 werden een aantal straten van Londen en Parijs daarom - als eerste - al met gasverlichting verlicht.
De eerste gasfabriek voor lichtgas in Nederland werd in 1826 te Rotterdam door een Engels bedrijf in gebruik genomen.
In de tweede helft van de negentiende eeuw werden daarna in heel Nederland, veelal door particulieren overal gasfabrieken gebouwd.
Het is duidelijk dat die sprong in deze ontwikkeling direct samenhing met de aanleg van de spoorwegen, omdat hierdoor de productie en distributie van steenkool massaal werd. |
![]() |
Door de opkomst van de gloeilamp raakte de gasverlichting in de eerste helft van de twintigste eeuw weer in onbruik.
Er werd nog wel gekookt op lichtgas totdat in 1959 bij het Groningse dorp Slochteren een groot aardgasveld werd ontdekt.
Veel gasfabrieken werden hierdoor overbodig en zijn daarna gesloopt waarbij meestal een zwaar vervuild terrein achterbleef, als gevolg van lekkage van
koolwaterstoffen uit het restproduct teer, welke daarna bij hergebruik weer moest worden gesaneerd.
hiervoor het onderwerp "Bodemverontreiniging" behorende bij het onderdeel "bouwfase - het te bebouwen terrein".
Gasverlichting:
In februari 1816 was in Nederland, ter gelegenheid van het huwelijk in Sint-Petersburg van de prins van Oranje met grootvorstin Anna Paulowna, voor het eerst gaslicht te zien in het Amsterdamse oudeliedenhuis Amstelhof bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Gaslicht.
Deze wijze van verlichten werd gedurende de negentiende eeuw steeds algemener en verdrong de verlichting met behulp van olielampen, totdat het
gaslicht op zijn beurt weer werd verdrongen door elektrisch licht.
Toch duurde het, mede door het gesteggel over distributievormen (via vaten of met leidingen) en zorgen over gezondheidseffecten, tot omstreeks 1840 voor gaslantaarns in Nederland aan een opmars begonnen. Aan het einde van de negentiende eeuw werd het gloeikousje uitgevonden. Dit kousje, dat samengesteld is uit vezels, begon door de ontbranding van het gas fel te gloeien en verspreidde zo nog meer licht. Straatverlichting (c.q. openbare verlichting), welke onder andere het gevoel van sociale veiligheid verhoogde, was een stimulering voor de gasindustrie want; als de kosten van gasverlichting niet veel hoger waren dan de verlichting met olielampen dan kozen de gemeenten hiervoor, omdat deze minder gevoelig was voor onderhoud en storingen. Wel moesten de gaslampen nog altijd één voor één door een lantaarnopsteker aangestoken worden. |
![]() |

Het productieproces van lichtgas:
Het lichtgas (later ook wel stadsgas genoemd) werd uit steenkool gedestilleerd door het te verhitten, zonder dat er zuurstof bij kon komen, in luchtdichte gesloten vaten (ook wel retorten genoemd}Het gas dat zo ontstond, werd vervolgens opgeslagen in gashouders vooraleer het via pijpleidingen naar de bestemmingen van de afnemers werd verspreid.
![]() |
![]() |
De retorten werden in de 19e eeuw nog handmatig met steenkool via een opening gevuld en na de verbranding weer geleegd, hetgeen een zeer zware en vuile klus was.
Verticale ijzeren buizen voerden het hierdoor verkregen gas, dat door o.a. ammoniak- en zwavelverbindingen nog erg onzuiver was, vervolgens af.
Het ruwe gas moest daarom daarna nog verder gezuiverd worden.
Dat gebeurde in twee stappen, via condensatie en chemische zuivering. Nadat het gas alle zuiveringsfasen had doorlopen, werd het opgeslagen in een gashouder welke, als een onmisbare tussenstop op weg naar de verbruiker, als buffervat tussen productie en verbruik diende. Beide rusten in een met water gevulde kuip. Het gas binnenin de klok en de druk van het water houden elkaar in evenwicht. Als er gas in de gashouders komt, duwt dit de klok omhoog. Wanneer de buitenring mee omhoog wordt getrokken, zorgt een waterslot ervoor dat het gas niet kan ontsnappen. Wanneer gas uit de klok gaat, neemt de druk af en zakt de klok weer naar beneden. De gashouders zijn dus bewegende machines die op en neer dansen op het ritme van het leven in de stad. |
![]() |
Deze ontgaste steenkool uit de retorten kon opnieuw worden gebruikt als brandstof voor de verhitting van een nieuwe lading steenkool, maar deze was ook zeer gewild als huisbrandstof voor het koken op een plattebuiskachel.

Wanneer gasfabrieken zich ook hier mee beginnen bezig te houden, worden ze plots meer dan alleen gasproducent.
Andere bijproducten zoals teer en ammoniakwater hadden aanvankelijk weinig waarde omdat men toen nog niet wist wat ermee te doen.
De teerprijzen stegen echter aanzienlijk toen men er rond 1860 waardevolle chemicaliën uit wist te destilleren en ammoniumsulfaat, uit
het ammoniakwater, werd daarna een interessante grondstof voor stikstofhoudende kunstmest.
De Culemborgse Gasverlichtingsmaatschappij:
In november 1855 sloot de gemeente Culemborg een contract met de Culemborgse Gasverlichtingsmaatschappij om Culemborg van gasverlichting te voorzien. Hiervoor werd een gasfabriek gebouwd, nabij de haven, op een stuk grond aan het eind van de Lange Havendijk.Omdat steeds meer bedrijven en huishoudens op het gas werden aangesloten, moest de gasfabriek uitbreiden. Dat kon echter niet op de bestaande locatie en de gasfabriek werd daarom rond 1897 verplaatst naar de Stationssingel.
De benodigde steenkool kwam daar via het spoor (zie foto bij bovenstaand subonderwerp "algemeen") en niet meer zoals eerst via de haven.
De voormalige directeurswoning op de hoek van de Triosingel en en het badhuisje aan de Stationsweg zijn de enige restanten die thans nog over zijn.
De rest is gesloopt en gesaneerd.
De muntgasmeter:Om ervoor te zorgen dat gas ook vooraf betaald kon worden kwam rond 1888 de muntgasmeter.Als er een muntje in de automaat was gedaan, zorgde die ervoor dat er een gaskraantje openging, waardoor er een bepaalde hoeveelheid gas gebruikt kon worden. Was die hoeveelheid opgebruikt, dan sloot de gaskraan weer, tot er opnieuw betaald werd. Deze meter bleek goed te werken vooral voor mensen met een krappe beurs.
Er zaten echter ook nadelen aan. Het gas was dan wel betaald maar het geld was nog niet bij het gasbedrijf, dat zat nog in de muntautomaat.
Maar er was nog een ander nadeel: als de prijs van het gas namelijk veranderde dan moest het personeel ook langs om de hoeveelheid gas per munt in al die automaten opnieuw in te stellen. |
![]() |
Maar ook hier kleefde een nadeel aan, want men had meestal geen grote voorraad gaspenningen in huis.
Het gebeurde dan ook vaak dat als je moeder rond etenstijd wilde koken het gas op was en er snel een penning moest worden gehaald.
Als kind (zoals ik mij het nog goed kan herinneren) werd je dan naar de winkel gestuurd om er nog een te halen.
Bouwkundig detailleren voor tekenaar en ontwerper:
dd: 30-07-2025
